Er had zich een hoge druk gebied boven de Noordzee gevormd, zodat we een stabiele periode van een aantal dagen verwachte. Voldoende water, brandstof en kaarten waren aan boord. We gingen er vanuit dat het een oversteek tussen de 40 of 48 uur zou worden.
Ook die dag waren we vlot onder de kust van Texel en koersten tussen Texel en de Noorder haaks door naar het noorden. De wind was rustig, ergens in de buurt van de drie Beaufort. Rond twaalf uur waren we op open zee en stelden de stuurautomaat in op de koers naar Edinburgh. Pas over veertig uur zouden we weer koers moeten wijzigen. Uitgezonderd een ontmoeting met andere scheepvaart of een productie platform dat in de weg lag.
Er stond een lichte deining over stuurboord en alles verliep voorspoedig. Ik had jaren gedroomd over een eerste grote oversteek. Nu was het dan eindelijk zover.
Vorig jaar waren we een keer vanuit IJmuiden buitenom naar Zeeland gevaren. Toen was het ook prima weer geweest. Het had een aantal dagen achtereen flink gewaaid en de zee was nog niet tot rust gekomen, er liep een flinke deining. Tijdens die zeereis rolde de Excalibur nogal. Terug in Amsterdam hadden we er een paar kottermasten op gezet. Door die masten met daaraan bevestigde steunzeilen hoopten we het rollen te vertragen.
Nu bleek dat het werkte, het schip rolde veel rustiger en trager dan de eerste keer op zee. We liepen een gemiddelde van 7 knopen, niet erg snel, maar voor ons snel genoeg. Tegen de avond kruisten we zonder problemen de eerste Shippinglane. Een uur later voeren we te midden van tientallen boor- en productieplatforms. De wind was inmiddels wat toegenomen. Het woei nu tussen de vier en vijf Beaufort. De golven waren een stuk steiler en hadden witte kopjes. Het schip werd beweeglijker en maakte nu en dan een stevige roller. Een bewakingsschip van de NAM voer een nieuwsgierig rondje om ons heen en koerste daarna zonder contact te maken westwaarts.
De zon ging onder en er kwam steeds meer bewolking opzetten. Het weerbericht sprak over noordoost vijf tot zes Beaufort in onze regio. Het ging geleidelijk aan steeds harder waaien en de golfhoogte nam zienderogen toe. Nu en dan klapperde een van de steunzeilen. Het schip rolde ondanks die zeilen hevig.
Mijn lief probeerde in de kombuis een bonenschotel te maken. Ze moest daarvoor de pan op het fornuis vastzetten. Ze werd onder het koken zo misselijk dat ze naar buiten rende om te braken. Dat luchtte haar kennelijk op want ze ging daarna onverstoorbaar verder met het bereiden van de maaltijd.
Ik voelde me niet ziek maar maakte me wel zorgen over de toenemende wind. Het eten was uiteindelijk geen succes. De smaak was prima, maar geen van tweeën hadden we erg veel trek. We aten nu en dan een cracker of een koekje.
Een van ons moest eigenlijk gaan slapen. Lief ging het als eerste proberen. Na een paar uur kwam ze weer naar de stuurhut en klaagde dat ze de slaap niet kon vatten. Ze nam de wacht over en ik ging het proberen. Het was de eerste keer dat ik in onze kooi lag terwijl het schip voer. Het lag niet beroerd, ondanks de voortdurende beweging. Ook mij lukte het niet om in slaap te vallen. Ik voelde me veel te gespannen. Rampscenario’s spookten door mijn hoofd, zodat ik steeds onrustiger werd. Uiteindelijk gaf ik het op en ging naar boven.
Tijdens de bouw van het schip werd ik voortdurend bestookt met negatieve opmerkingen. Niet veel mensen hadden vertrouwen in mijn vakmanschap. Mijn zelfvertrouwen had daar flink onder geleden. Ik was me steeds vaker gaan afvragen of mijn schip wel zeewaardig was.
Ik sleepte een matras naar de stuurhut waar we om de beurt op gingen liggen. Het schip rolde inmiddels hevig. Toen ik aan dek ging om te kijken naar de golfhoogten waaiden de haren me bijna van de kop. Ze kwamen dreigend vanuit het donker aanrollen. Vooral de schuimkoppen maakten me nerveus.
We staken de tweede Shippinglane over, ook nu zonder kruisende vaart. We spraken over het verleggen van de koers. Als we naar zuidwest zouden sturen, koersten we op zuid Engeland aan. Hielden we de huidige koers aan raakten we morgenavond aan lager wal, en dat met deze wind. Dat gold voor de alternatieve koers natuurlijk ook. Zoals het nu ging vonden we het niet leuk meer. De golven werden hoger en steiler. We hadden geen zin om zo nog twintig uur door te gaan. De Excalibur maakte steeds vaker lelijke schuivers. We werden moe en steeds zenuwachtiger. Opeens stelde ik voor om flink af te vallen en richting IJmuiden te varen. Dit was niet wat we van deze tocht verwacht hadden. We kozen voor IJmuiden en verlegden de koers. Het scheelde een stuk nu we met ruime wind voeren. De wind was gekrompen naar het noorden en stuwde de golven vanuit de noordelijke oceaan achter ons aan. Onze snelheid nam toe naar acht knopen. Met deze gang zouden we morgenmiddag rond twaalf uur kunnen binnenlopen.
Ik maakte me steeds druk over de motor, hij liep prima, daar ging het niet om. Maar wat de motor betrof, die ik zelf bouwde uit drie oude motoren, was ik een zwartkijker. Ik hoorde altijd geluidjes die er niet hoorden te zijn. Die waren er ook niet echt. Het was de vermoeidheid en de spanning waaronder ik al leed sinds we op zee waren. Dat ging zo niet goed. Ik moest proberen wat te ontspannen. Toen de zon opkwam zag ik dat de golven twee tot drie meter hoog waren. Ze hadden nog altijd dreigende, schuimende, witte koppen.
Een nieuwe weersverwachting kwam binnen. Voor de komende uren werd er noord zes tot zeven verwacht. Acht uur brak de zon door en weer wat later verdween de meeste bewolking. Ik ging buiten op het voordek tegen de verschansing zitten en probeerde te slapen. Elke keer dat ik mijn hoofd ergens tegenaan liet rusten voelde ik de trilling van de motor en luisterde gespannen of die een misslag maakte.
Elke twee uur controleerde lief de machinekamer. Zelf ging ik niet kijken, daar werd ik alleen maar nerveuzer van. Steeds rapporteerde lief dat alles prima was beneden. De enige afwijking die ze noemde was een paar druppels koelvloeistof onder de motor, nog altijd was het brandschoon onder ons trouwe machientje. Daar zou ik in IJmuiden wel naar kijken.
Verdomme, waar waren we aan begonnen. De zon scheen dan wel heerlijk en het was niet koud, maar kon dat vervelende rollen nu eindelijk eens stoppen.
Ondanks de wind in de rug en de ebstroom die ons zuidwaarts sleurde ging het mij lang niet snel genoeg. We probeerden wat meer richting land te koersen. Daardoor kregen we de wind in de zij en werd het rollen nog veel erger. Nu werden we echt bang. Bleef het schip wel overeind? Dat zou toch wel. Of had ik het schip toch niet goed genoeg gebouwd. Twijfels en angst nestelden zich steeds dieper in onze vermoeide hersens.
Op de kaart zagen we dat we inmiddels op de zelfde breedte als IJmuiden voeren. Nu zouden we pal oost moeten koersen, maar dan kregen we de golven vol in de bakboord zijde. Dat durfde ik niet aan. Ook al was tot nu toe geen golf aan boord geslagen. Het schip reageerde voortdurend op het stijgen en dalen van het water, daarom rolde het zo. Op zich een gunstig gegeven. Als we rechtstreeks op IJmuiden aan zouden varen verwachtte ik dat de masten overboord zouden slaan. Wij werden nu al met grote snelheid heen en weer gesmeten, hoe lang konden we dat nog volhouden?
We bleven zuidwaarts koersen tot we een flink eind voorbij de breedte van IJmuiden waren. Daar werd het ‘God zegene de greep’ en draaiden we op richting IJmuiden. Nu kwamen de wind en golven op de bakboord boeg aanstormen. Lief sjorde de steunzeilen strak aan. Het land was nog lang niet in zicht, maar dankzij de GPS wisten we precies waar we waren. Staand stuurde ik met de hand het schip zo scherp mogelijk hoog aan de wind. Uren gingen voorbij. Het leek een eindeloze strijd. Hoe hielden we dit vol? We doken regelmatig in de woeste golven. Onze snelheid over de grond haalde net de vier knopen. Het schoot niet op. Stug, met mijn kiezen op elkaar geklemd, bleef ik deze koers aanhouden. Eindelijk kwam het land in zicht. Volgens de GPS raakten we steeds verder zuidwaarts. We vorderden veel te langzaam. Met gespreide benen en een hand om de veiligheidstang geklemd stuurde ik krampachtig richting ons doel. Het schip stampte steeds heftiger. Tergend langzaam kwam het land dichterbij. De pieren waren al met het blote oog te onderscheiden. Ik liet de motor nog meer toeren draaien. Het verlangen naar rustig water vertroebelde het denken meer en meer. De vermoeidheid leek verdwenen, maar dat was zelfbedrog. Eindelijk voeren we langs de kop van de zuidpier. Nu moest ik weer stuurboord uit om tussen de pieren te geraken. De golven kwamen daarbij volop in de bakboordzijde. Het schip rolde verschrikkelijk. Ik voelde dat we begonnen te kapseizen en stuurde in paniek weer hoger op, recht op het strand aan. Op het allerlaatste moment liet Lief de zeilen vallen en draaide ik af en gaf maximaal gas. We schoten om de Noord pier heen. Lief begon te dansen en juichen van blijdschap. ‘We zijn binnen,’ riep ze. ‘Nog niet helemaal,’ kwam er uit mijn droge keel.
Het motoralarm begon te gillen. De motortemperatuur vloog omhoog. Lief rende naar de machinekamer. Met een stotterende motor wist ik het schip nog net ver genoeg tussen de pieren te krijgen. Eindelijk waren we op rustig water. Lief kwam lijkbleek boven en zei dat er water onder de motor lag. Nu pas ging ik zelf naar beneden. Ik zag al gauw dat er een slang van het koelsysteem was losgeraakt en dat al de koelvloeistof uit de motor was gelopen. Einde verhaal voor onze motor. Die was niet meer bruikbaar. Weer boven zag ik dat we richting zee dreven. Snel lieten we een anker vallen. Ik waarschuwde met de marifoon de schepen in de buurt dat we stuurloos waren. Geen schipper antwoordde. Wel IJmuiden rescue op kanaal zestien. Nadat ik, nu volkomen rustig, de situatie had uitgelegd, antwoordden zij dat ze er direct aankwamen. Tot onze verbazing bleven we richting zee drijven. En dat niet alleen, ook richting de zuidpier. De grote betonblokken lonkten vervaarlijk naar ons. Lief draaide snel het anker een stuk op en ik startte toch de motor. Met schokkende motor en knallende uitlaat voer ik weer achter de noordpier. De motor maakte verschrikkelijke geluiden en sloeg af. Opnieuw lieten we het anker vallen en vierden alle ketting die we hadden. We begrepen er niets van, nog altijd dreven we richting zee en zuidpier. Het zou niet lang meer duren voor we te pletter sloegen op die vervaarlijke betonblokken. We hobbelden al op de steile golven toen de reddingsboot aan kwam scheuren. Toen ze langszij kwamen vertelden ze ons dat wij wel van boord gehaald konden worden, maar dat ze ons niet naar binnen mochten slepen. Daar moest een sleepboot voor komen. Als we daar op moesten wachten zou het schip het zeker niet overleven. Ze wilden ons wel op de plek houden, in afwachting van een sleepboot. Dat was de enige mogelijkheid. Na drie kwartier maakten we achter een sleepboot vast en voeren eindelijk de haven van IJmuiden binnen. Nadat we afgemeerd waren ging ik nog een keer naar beneden en zag dat de motor niet alleen koelvloeistof had laten lopen maar ook smeerolie. De koppakking was gesprongen. Moedeloos ging ik weer naar boven en we huilden een poosje in elkaars armen. Daarna kropen we eindelijk in bed en sliepen een lange diepe slaap. Kennelijk hadden we geen zeebenen.